Café Livre: Perlmann’s zwijgen Voordat ik inga op de vraag wat als lezer mijn relatie met Perlmann’s zwijgen is, heel even korte aanloop. Tot twee maanden geleden, toen Mariette mij vroeg om aan dit panel deel te nemen, had ik geen enkel boek van Mercier gelezen. Ik had zijn boeken wel vaak vastgehouden, aangeraakt, de achterkant bestudeerd, maar op de een of andere manier toch steeds weer weggelegd. Ze trokken toch niet zonder meer aan. Vervolgens heb ik de titels op mijn verlanglijstje gezet. Misschien dat iemand anders ze voor mij wilde kopen. Maar geen van de boeken gekregen. En nu moest ik er dan toch aan. En hoe. Doordat ik een e-mail verkeerd had gelezen begon mijn Mercier avontuur met het lezen van het verkeerde boek, namelijk Nachtrein naar Lissabon. Vervolgens heb ik mij twee maal door Perlmann’s zwijgen geworsteld: dus pakweg zo’n 1.700 pagina’s Mercier in twee maanden tijd. Dat was behoorlijk werken. Dan de vraag voor vanavond, namelijk: wat mijn relatie met dit boek is? wat het boek met mij heeft gedaan? Kort samengevat: herkenning en afschuw en tenslotte, na twee keer lezen, ook bewondering voor de schrijver. Herkenning Om met de herkenning te beginnen. Toen Mariette mij een aantal weken geleden vroeg of ik in het panel wilde plaatsnemen en ik daar ‘ja’ op zei zonder naar het hoe, wat en waarom te vragen, overkwam mij feitelijk hetzelfde als waar het boek mee start… Zonder er echt goed bij stil te staan was ik ergens ingerold. En dan ook meteen dezelfde angst waar Perlmann mee start als hij ‘ja’ zegt tegen Angelini: stel nou dat ik er niks van vind van dit boek, stel nou dat ik er helemaal geen expliciete mening over heb, stel nou dat ik niets te zeggen heb. Dezelfde angst die uiteindelijk met Perlmann volledig aan de haal gaat: ‘Vol verwachting zouden ze naar hem, de spreker, kijken en dan, na een langdurige en ondraaglijke stilte en een angstig slokken van de tijd, zouden ze het weten: hij had niets te zeggen.” Nee, dan ik, in een gezelschap van fanatieke boekenlezers en van deskundigen. “Het moet wel goed zijn en boeiend voor het publiek”, werd gezegd tijdens de voorbespreking. De beklemming is er meteen, ook bij mij. Stel nou dat ik in dat panel zit en helemaal niks te zeggen heb. ‘Why me?’, vroeg ik me in het begin vertwijfeld af. Ik herken ook dat iedereen zijn of haar eigen werkelijkheid maakt en dat we vervolgens steeds ons eigen toneelstukje opvoeren, ons eigen verhaal leven. “Behalve de verhalen is er niets. Of beter gezegd: niemand”. Dat is waar ik in mijn werk als coach ook steeds mee bezig ben: wat is het verhaal dat je over jezelf vertelt, klopt het wel, kun je ook een ander verhaal vertellen? Herkenbaar is ook dat we vaak zo verstrikt zitten in ons eigen denken, zo enorm interpreteren en denken te weten wat anderen over ons denken. En dat velen van ons ons hele leven blijven doen wat we denken dat onze ouders van ons verlangen. De zoon die moest worden wat zijn vader niet was: academicus. En hoe we ook worstelen met de vraag ‘hoe kan ik zelf tevoorschijn komen, mezelf laten zien, en wat vinden anderen dan van me?’. Ik ook. Stel ik zit in het panel en doe het op mijn manier, vind er het mijne van, wat dan? Dit stuk over de angst om jezelf te laten zien is zo prachtig verwoord aan het einde van het boek (p 553): Ze hadden zijn aantekeningen gelezen en zijn Chopin gehoord. Nu wisten ze wie hij was. Hij had altijd gedacht dat dat in geen geval mocht gebeuren. Dat het neerkwam op vernietiging, wanneer anderen op die manier bij hem naar binnen konden kijken. Het verwarde hem dat de catastrofe uitbleef. Hij wachtte. Misschien kwam die met vertraging, en dan des te heviger. Maar hij begon niet. Langzamerhand begon hij te vermoeden dat hij tientallen jaren een verkeerde voorstelling had geleefd. Het was helemaal niet waar dat afbakening betekende jezelf af te schermen en op te sluiting in een innerlijke vesting. Waar het om ging was iets heel anders: dat je, als de anderen het te weten kwamen, onbevreesd en rustig stond voor wat je was, diep in jezelf. Afschuw Herkenning dus, maar tot op zekere hoogte. Want wat heb ik me vreselijk geërgerd aan deze Perlmann. Wanstaltig, afschuwelijk vond ik hem. Hoe verder ik in het boek kwam hoe erger het werd. Soms kon ik niet meer dan twee pagina’s tegelijk tot me nemen. Dan moest het boek opzij. Zo absurdistisch. De afschuw voor de zeven anderen, de haat richting Millar, het eindeloze douchen, de pillen, de scènes die hij in zijn hoofd bedenkt, het continue interpreteren, en het redeneren over de toevalligheden der dingen: “Als Baggio geen goal had gemaakt, dan zou ik plagiaat hebben gepleegd”. Als…..dan. Voorwaarts en achterwaarts scenario denken. En tot op zekere hoogte doen we dat allemaal, maar hij slaat zo enorm door, maakt alles kapot, draait alles de verkeerde kant op. De heftigheid van mijn afschuw is tegelijkertijd ook zo knap aan het boek. Het is zo ongelofelijk gedetailleerd en beeldend beschreven, dat ik het ook helemaal meebeleefde. Ik zag hem lopen in het hotel, ik voelde de benauwdheid in zijn kamer ingeklemd tussen een zijn neus snuitende Ruge en de Bach van Millar, ik zag hem rijden over de smalle weggetjes bij Genua, ik loop zo met hem door het kralengordijn de trattoria binnen, ik hoor hem vol afschuw ‘stronzo’ zeggen tegen de ober. En dan de nervositeit: het eindeloze tellen van de dagen die hij nog heeft, het gedoe met de envelop, het gefriemel met het plastic mapje en de tandjes van de ritssluiting: ‘nu zijn er 6 tandjes kapot’. Ik werd er kriegel van. En dan heel soms lijkt het alsof hij zichzelf even hervindt, alsof er deze keer echt iets gaat veranderen. Bijvoorbeeld als hij toch ineens piano gaat spelen. “Perlmann had nooit gedacht dat hij het zou doen….. Voordat hij ging zitten schermde hij met zijn lichaam zijn handen af en trok de pleister van zijn vinger.” En dan even verder: “Het laatste stukje terughoudendheid van zich afzettend ramde hij al zijn woede in de toetsen, de woede op Millar en de anderen….”. Dan lijkt het alsof hij zichzelf laat zien en dat blijkt dat hij zijn optreden misbruikt als wapen in de strijd tegen Millar. Om moedeloos van te worden. Halverwege het boek worden niet alleen zijn gedachten steeds verschrikkelijker en absurder, maar ook de manier waarop hij er uit gaat zien. Met zijn vinger met de bloeduitstorting door het gerommel met de schroevendraaier in de gordel, de gescheurde broek nadat hij over het hek is geklommen om de vrachtwagens te betasten, de loopneus die maar blijft lopen, zijn blazer die kletsnat is op zijn rug en aan de rugleuning blijft plakken, de jeuk op zijn hoofd waar hij aan krabde tot de huid begon te bloeden, de roos op zijn schouders, zijn broek en blazer onder het bloed en snot. Twee bladzijden en dan moest het boek echt weer even weg. Bewondering voor de schrijver Vele malen heb ik me afgevraagd of ik het uit zou hebben gelezen als ik niet was gevraagd er iets van te vinden in dit panel. Toch wel. Op de een of andere manier blijft het toch boeien en spannend. En dat vind ik knap van de schrijver, dat ik het boek ondanks de details en de lange zinnen en mijn enorme ergernis aan de persoon van Perlmann, toch blijf lezen. Het boek kruipt in je lijf en je wordt er langzaam door heen getrokken. De afschuw en de spanning nemen hand in hand toe. Gaat hij het nou doen of niet, die moord? En tijdens de tweede keer lezen werden ook nieuwe lagen zichtbaar. Er ontstond ook iets van sympathie voor Perlmann en zijn struggle om in de tegenwoordigheid te leven zoals zijn training in langzaamheid door steeds een halve minuut naar het tikken van de klok te luisteren. En dat hij soms ook ineens aardig kon zijn, zoals voor de dochter van de eigenaren van de trattoria. De tweede keer las ik weer andere dingen, verdween de afschuw wat meer naar de achtergrond. Dat is knap van Mercier. Daarom heb ik bewondering voor de schrijver. Dus samengevat. Wat dit boek met mij heeft gedaan: herkenning en afschuw, en na twee maal lezen ook veel bewondering voor de schrijver. Herkenning omdat ik zelf ook werd geconfronteerd met de angst om helemaal niets te zeggen te hebben, herkenning dat we allemaal onze eigen werkelijkheid creëren, dat we continu interpreteren, denken dat we weten wat anderen denken en de moeilijke vraag: hoe kom ik tevoorschijn vanuit mijn eigen kaders? De afschuw door de totale ontsporing van het denken van Perlmann en de manier waarop hij er uit komt te zien. En bewondering voor de schrijver die mij, ondanks mijn afschuw en weerstand, en soms met maximaal twee pagina’s achter elkaar, toch twee maal heeft weten te boeien. |