New York trilogie -  Paul Auster

 I wanna wake up in a city, that doesn’t sleep
And find I’m A-Number-One, king of the hill - top of the heap,
These little town blues, are melting away
I’ll make a brand new start of it - in old New York
If I can make it there, I’ll make it anywhere
It’s up to you - New York, New York

(Written by Fred Ebb and Joh Kander)
 
Mocht u met vakantie naar New York gaan - en waarom zou u dat niet doen - dan moet u in ieder geval de New York trilogie van Paul Auster gelezen hebben. U slaat dan twee vliegen in een klap. U leest drie prachtige novellen en in één moeite door leert u een flink stuk van New York kennen, namelijk Manhattan. Hier woonde Auster ten tijde van het schrijven van zijn trilogie. Wij lopen met hem door Central Park langs West 86th street, steken Amsterdam avenue over, dan Broadway, West End Avenue, Riverside Drive, door Riverside Park en we zijn bij de Hudson River. Natuurlijk gaan we naar Brooklyn, waar Auster tegenwoordig woont, dicht bij andere beroemde Newyorkse schrijvers, zoals Jonathan Safran Foer en zijn vrouw Nicole Kraus. Want The Brooklyn Follies, een andere beroemde roman van Paul Auster, is een ode op, hoe kan het ook anders, Brooklyn. Dankzij Woody Allen heb ik Manhattan visueel op mijn netvlies. En dankzij Paul Auster kan ik zeggen dat ik New York ken als mijn broekzak, al ben ik er nog nooit geweest.
Paul Auster – wiens laatste roman Man in het duister vorig jaar verscheen - is de meester van de suspense, maar niet in de klassieke zin van het woord. Hij is wel de schrijver van mysteries. En de hoofdrolspelers in de New York trilogie zijn allen detective. Maar het zijn wel een beetje merkwaardige, metafysische detectives, want ze hebben eigenlijk maar een oppervlakkige en toevallige gelijkenis met de klassieke speurneus, zoals we die kennen uit het genre. Ze worden uitgestuurd op een zoektocht naar mensen van wie de identiteit onduidelijk is. Maar door de hardnekkigheid waarmee ze hun queeste naar het ongerijmde blijven volgen, geven ze als het ware hun eigen identiteit prijs en observeren hun doelwit, net zo lang tot ze het zelf zijn. In die mêlee van indrukken en controversiële ervaringen krijgen ze het angstaanjagende gevoel dat er een spelletje met hen wordt gespeeld. Ergens zit een ongrijpbare hogere macht die erop uit is hen een poets te bakken. Alles lijkt relatief. Als het erop aan komt blijkt de persoon die ze moeten opsporen iets harder te lopen dan zijzelf. Dat deed me denken aan een limerick, die ik eens las:

Een zekere Einstein in Gouda
Liep rondom de tafel zijn vrouw na
Maar zij sprak heel vief:
“Alles is relatief,
Als ik iets harder loop, zit ik jou na.”

Heeft dat alles een zin? Ja en nee. Uiteindelijk zal de lezer zelf de betekenis moeten geven aan de oplossing van de raadselachtige mysteries. En als er geen oplossing voorhanden is, is het ook goed. Want Auster schrijft zo fantastisch….

Glazen stad
In de eerste novelle, City of Glass, gaat het om een detective genaamd Daniel Quinn, die tevens schrijver van detectiveromans is. Hij heeft de zelfde initialen als Don Quichotte en voert dan ook een gevecht tegen windmolens. Hij wordt gevraagd voor een vreemde klus: de vader van een nauwelijks normaal sprekende jongen, Peter Stillman, komt binnenkort vrij na een lange gevangenisstraf. Die vader, ook Peter Stillman geheten, moest een straf uitzitten wegens mishandeling van zijn zoon. Hij heeft zijn zoon bij wijze van experiment jarenlang afgezonderd gehouden van ieder sociaal contact, met de bedoeling daarmee wetenschappelijk te bewijzen dat de ultieme taal van voor de spraakverwarring, die veroorzaakt werd met het bouwen van de toren van Babel, aan het licht zal komen. De opdracht komt van zijn voormalige vrouw, die over de telefoon nadrukkelijk vraagt naar het detectivebureau Paul Auster. Omdat Quinn geen zin heeft lang te aarzelen en omdat hij het verzoek wel aantrekkelijk vindt, zegt hij dat hij Paul Auster is.
Zo wordt de spraakverwarring doorgetrokken naar de verwarring tussen schrijver en detective. Daarmee worden allerlei lagen van identiteiten gesuggereerd en worden existentiële vragen opgeworpen. De lezer is gewaarschuwd.
Op het laatst is Quinn ten einde raad. Daarom probeert hij de echte Paul Auster te bereiken. Die staat in het telefoonboek, maar hij is geen detective. Hij woont in Manhattan, in het blok tussen de 116de en de 119de straat in de Riverside Drive, net ten zuiden van de Riverside kerk en het graf van generaal Grant. Maar Auster kan hem niet helpen. Quinn verdwijnt in de obscuriteit. Het enige wat Auster later nog aantreft in zijn flat is het rode notitieboekje, waarin Quinn al zijn verslagen en gedachten schreef. Dat boekje zullen we in de andere novellen nog tegenkomen.

Geesten
De tweede kortere novelle heet Geesten. Nu is de belangrijkste rol weggelegd voor een detective genaamd Blauw, die zijn gedegen opleiding kreeg van ene De Bruin. Blauw wordt gevraagd door De Wit om onderzoek te doen naar een zekere Zwart in Orange Street. Blauw volgt Zwart en stuurt zijn rapporten dagelijks naar De Wit. Langzaamaan verliest Blauw elk gevoel van realiteit, omdat hij zich zozeer met Zwart identificeert dat hij als het ware zelf wordt vervolgd en geschaduwd. Maar is Zwart niet eigenlijk dezelfde als De Wit? Wie bedriegt wie hier eigenlijk? Woest van frustratie slaat Blauw ten slotte De Zwart in elkaar.

De Gesloten Kamer
De laatste novelle is het verhaal van een auteur die weinig creativiteit meer heeft om romans te schrijven. Hij wordt gevraagd door de vrouw van ene Fanshawe, een oude jeugdvriend van hem, om haar echtgenoot op te zoeken. Deze is met de Noorderzon verdwenen. Fanshawe wordt uiteindelijk opgegeven als zijnde gestorven. Wel heeft hij een erfenis achtergelaten: een aantal ongepubliceerde dichtbundels en romans. Bij succesvolle publicatie mag de auteur een kwart van de opbrengst hebben. De romans worden een succes. De auteur heeft intussen een mooie relatie opgebouwd met de vrouw van zijn vriend. Maar wat te doen als hij een brief krijgt van Fanshawe, waaruit blijkt dat deze nog leeft? Hij heeft zich teruggetrokken in een huis in een gesloten kamer, waar niemand mag binnenkomen. De auteur houdt dit voor zich en haalt zich daarmee een hoop narigheid op de hals. Fanshawe schuift nog iets onder de deur van zijn gesloten kamer door. En kijk, daar is het rode notitieboekje van Quinn uit de eerste novelle. Ontgoocheld vertrekt de auteur. In de trein leest hij het, maar hoewel de tekst zeer leesbaar en coherent is, snapt hij niet wat er staat… Een voor een scheurt hij de bladzijden eruit, verkruimelt ze in zijn hand en gooit ze in de prullenmand. Als dat niet symbolisch is.

Fanshawe? Wat een vreemde naam, zult u zeggen. Nee, niet als je Paul Auster kent. Fanshawe heette de debuutroman van Nathaniel Hawthorne, te beschouwen als de eerste grote schrijver van de Verenigde Staten. Ook dat heeft zo zijn betekenis. Paul Auster is een writer’s writer. Wel heeft Auster onlangs in een interview gezegd, dat hij deze letterkundige Spielerei, die in de literatuurwetenschap intertekstualiteit wordt genoemd, een beetje beu is. In zijn recentere werk is dat ook te merken. Zijn stijl lijkt volwassener, wat warmer ook. Maar hij deinst er in zijn laatste roman, Man in het duister, niet voor terug om een personage te fantaseren, dat zich in een grote kuil bevindt en wakker wordt in een totaal ander Amerika, waar nine-eleven niet heeft plaatsgehad, maar waar links en rechts verwikkeld zijn in een burgeroorlog met Kafka-achtige trekken. Elk boek van Auster is een variatie op het thema hoe de individuele mens beschikbare tijd en ruimte nog kan inpassen in een lastig te doorgronden, van buitenaf opgelegd systeem.
 
In de New York trilogie is niets meer wat het lijkt. Maar al draait het in zijn verhalen steeds weer om toeval en noodlot, het proza van Auster is alles behalve toevallig. De werkelijkheid bestaat alleen in de fantasie. Sommigen noemen Paul Auster een postmodernistische auteur. Maar denk niet, dat er bij Auster na de moderniteit niets meer is. Voordat u zich bezighoudt met zware kost van Derrida of Deleuze, wijs ik erop, dat Auster een uiterst leesbaar proza schrijft. Niet voor niets is hij in dit werk schatplichtig aan de hard-boiled stijl van auteurs als Dashiel Hammett en Raymond Chandler. Wel heeft Auster andere bedoelingen dan deze schrijvers. Hij speelt zijn spel, weeft zijn web, zet je op het verkeerde been, dat toch weer het goede kan blijken te zijn.
Hij is de grote tovenaar van het onverwachte, de meester van de magische veranderingen. Hij draait met gemak zijn plot om tot fantastische, onmogelijke verhaallijnen. Dat is de kracht van goede fictie. Stop eens met de Merciers en de Murakami’s van deze wereld. Geef je over aan het mysterie van Auster en geniet van zijn stijl, de stijl van de ware schrijver. En geniet van New York, de glazen stad, waar niemand je kent, waar iedereen nummer 1 is, de stad die nooit slaapt.

Marius Aalders