Valeria Luiselli, De gewichtlozen. (Uitg. Karaat) Intrigerende
debuutroman van jonge Mexicaanse auteur. Valse papieren, een bundel essays, had ik al van haar gelezen. Onder meer een verslag van een bezoek aan de begraafplaats San Michele in Venetië. Daar ligt Joseph Brodsky begraven, de Russische dichter, essayist en Nobel prijswinnaar. Vlak naast Ezra Pound. Maar ook Luchino Visconti, Igor Stravinsky, Sergej Diaghilev. “Geen druk bezochte bestemming voor intellectueel necrologisch toerisme”. Wat is dit voor een boek? “Romans zijn van de lange adem.” Dit boek niet. De meeste mensen lezen een boek als entertainment, ze willen zich onderdompelen in de fantasie van de schrijver, geen moeite hoeven doen om zelf aan het werk te gaan met moeilijke analyses en excursies naar andere schrijvers. Het kan de lezer niet emotioneel en schrijnend genoeg zijn. Ook al betreft het afschuwelijke pillen van 600 bladzijden waarin alles wat wordt verhaald ook in 100 bladzijden had kunnen worden gezegd. Mensen die zich helemaal willen laten meeslepen op de golven van eindeloze verhalen en verhaallijnen zien niet op tegen 600 bladzijden. Ze vinden het jammer als het boek uit is. Tot diegenen behoor ik niet. Daarom vind ik dit een heerlijk boek. De auteur is op zoek naar een structuur die vol zit met gaten, zodat het altijd mogelijk is een plekje op de pagina te vinden, de pagina te bewonen. Geen wonder, dat het vaak even zoeken is wie nu weer aan het woord is. Maar dat is een procedé, vooral afkomstig uit de moderne film, waaraan we zo langzamerhand wel gewend zijn. “Alles wat ik schrijf zal – kan – alleen maar van de korte adem zijn. Van weinig lucht.” Al heel snel introduceert de schrijfster haar spelers in het veld. Het zijn spoken. “Mijn personages bestaan niet. Ze proberen in mijn spoken op te gaan.” ”Waar gaat je boek over, mammie?” Het gaat over spoken. Het gaat onder andere over Metgeengezicht. Over gewichtlozen. Want spoken wegen niets. Ze haalt een regel aan van Ezra Pound, “the apparition of the faces in the crowd / Petals on a wet, black bough.” Niet toevallig is de titel va het boek in de Engelse vertaling Faces in the Crowd. Ze ontwaart haar hoofdpersoon, met wie ze zich meer en meer zal gaan identificeren, de Mexicaanse dichter Gilberto Owen (niet te verwarren met de dichter uit de Eerste Wereldoorlog Wilfried Owen) in de subway van New York, die stad die nooit slaapt en die je het beste leert kennen in de subway. Spoken zijn het die ze in de weerspiegeling van de ruiten van de trein ziet, haarzelf niet uitgezonderd. En om de magie van haar vertelkunst, haar literaire toverkracht te bewijzen, laat zij haar hoofdpersoon Gilberto Owen, wanneer die in het tweede deel voornamelijk aan het woord komt, beschrijven hoe hij – omstreeks 1930 - een vrouw tegenkomt in de subway of eigenlijk wachtend op de subway en later als hij in de trein zit haar weer ziet in een andere trein. Op het moment dat twee metro’s op dezelfde snelheid naast elkaar rijden. En laat dat nou hetzelfde beeld zijn, dat de auteur vice versa beleeft, maar dan 80 jaar later. Hoe spookachtig kan je zijn? Niet alleen wordt Owen in deel II sprekend opgevoerd. Luiselli mengt zich met haar eigen commentaar en haar dagelijkse belevenissen in het verhaal, weeft zichzelf als het ware in in de gaten op de pagina. Ze ziet Owen “opnieuw”, een bijna gezichtloze man. “Het was anders dit keer. Dit keer was het geen externe indruk die opgeroepen werd door iets unheimlichs in mij, zoals die avond in de bar in Harlem, het was ook geen vluchtige indruk zoals de vorige keer in de metro, maar iets als een interne klap, een stekende zekerheid dat ik me voor iets prachtigs maar even verschrikkelijks bevond.” In Owen projecteert de auteur haar ideeën over de wijze waarop de dichter in New York en later Philadelphia moet hebben gehandeld en gedacht. Zijn verliefdheid op de actrice Clementine Otero, die voor hem onbereikbaar was. Zijn omgang met Lorca, met Nella Larsen, zijn poëzie. In kleine dingen, bijvoorbeeld het dode sinaasappelboompje, dat zij later nog meent te ontdekken boven op het dak van het flatgebouw waar ze woont. En waar Owen waarschijnlijk ook heeft gewoond. De ontmoetingen met Homer Collyer (een zonderling die met zijn broer in een afgeleefde flat vol boeken en kranten leefde; de beide broers werden kort na elkander dood aangetroffen in een immense opeenhoping van rotzooi; op het internet kun je nog foto’s vinden van die gebeurtenis die heel New York schokte; de beide broers zijn geportretteerd in boeken, onder andere van E.L Doctorow.) Nogmaals wat voor een boek is dit? “Een compacte, poreuze roman. Vergelijkbaar met het hart van een baby.” (44) De baby die ze onder haar eigen hart had. Hoe schrijf je zo’n boek. Aan het eind van elke werkdag is het knip- en plakwerk, en opslaan; ze werkt met twee bestanden, maar laat slechts een van twee bestanden open staan, in de hoop dat haar echtgenoot die leest en zijn nieuwsgierigheid lest tot hij voldaan is. Nou, dat gebeurt dan ook. Manlief is danig teleurgesteld en achterdochtig, als hij leest hoe zij zich met haar spoken verhoudt, mannelijk en vrouwelijke. Hij is verontrust als hij uit het verhaal dreigt te verdwijnen. Een horizontale roman is dit, verticaal verteld. Een roman die je van buitenuit moet schrijven om hem van binnenuit te lezen. Later is het weer anders: “Geen gefragmenteerde roman. Een horizontale roman, verticaal verteld.” De nieuwe spoken: Echtgenoot, het middelste kind, de baby, en uitgever White Uit een vroeger bestaan als hippie levend en studerend: Moby (“Er zijn twee soorten mensen. Zij die hun leven ondergaan en zij die hun leven inrichten. Moby behoorde tot het tweede type.”) Dakota, die een onduidelijk bestaan leidt en wat bij verdient met zingen in een bandje Pajarote, een vage filosofiestudent. Naast de auteur zelf speelt Gilberto Owen een Mexicaanse dichter, zoon van een rossige Ier en een creoolse, de hoofdrol. Voor uitgever White werkt V. ze aan een boek over deze dichter, waarvan ze uitspraken en werken “ontdekt”, die in werkelijkheid zijn verzonnen. White is op zoek naar onbekende, herontdekte “buitenlandse pareltjes”, zoals de in 2003 gestorven Argentijnse schrijver Roberto Bolano, die in korte tijd de hype van de Zuid- en Noord-Amerikaanse letterkundige wereld is geworden. Ze wordt door White gekoesterd als een kip die de gouden eieren legt. Ze leidt met haar man en twee kinderen een ongeregeld leven in New York, steelt glaasjes, brengt boeken niet terug, reageert op impulsen, bedriegt haar baas met nepgedichten van Owen en….schrijft een boek. Intussen geeft ze blijk van een enorme eruditie en belezenheid. Wie Passeren zoal de revue? Angelsaksische schrijvers: Ralph Waldo Emerson, Emily Dickinson, Scott Fitzgerald, T.S. Elliot, Ezra Pound, William Carlos Williams (veel en vaak William Carlos Williams), Langston Hughes, schrijfster Nella Larsen, Louis Zukofsky, een wat duistere dichter (onder sandere bekend door het geicht “A”, die samen met Federico Garcia Lorca zijn opwachting maakt bij Gilberto Owen in Manhattan. Franse schrijvers: André Gide, Paul Valéry Maar ook tal van Mexicaanse schrijvers worden geciteerd: de gebroeders Gorostiza, Xavier Villaurutia, verzameld inde groep Los Contemporaneos, geleid door Salvador Novo. En wat te denken van: Ines Aredondo, Josefina Vicens, Carlos Dias Dufoo Jr., de al wat oudere Ruben Dario, net als Owen diplomaat, o.a. in de VS Amerika voor diverse Zuid-Amerikaanse landen en natuurlijk Borges en zijn jongere landgenoot Bolano. Ik kende natuurlijk Borges, García Márques, Vargas Llosa, Pablo Neruda, maar had geen idee van de rijke literatuur in al die Zuid-Amerikaanse landen. En voorbeeld van haar literaire kracht. Zo staat er op p. 109 een beschrijving van hoe liefde eindigen kan, hoe liefde het pand verlaat, zichzelf opzegt. De aantijgingen, de vernederingen, de banaliteit en de woede. Een bladzijde over de pijnlijkste emotie die een mens kan overkomen, waar andere schrijvers een hele roman voor nodig hebben. Toch een kritische kanttekening. De mate waarin de auteur de sprong maakt van de beschrijving van Owen,s wereld naar haar eigen wereld is soms te abrupt en te weinig functioneel en wekt irritatie op. Of trap ik nu toch weer in de fuik van de ontkenning van de metafysische, spookachtige, mystieke identificatie waarmee Valeria haar betoverende schrijftrant etaleert. Misschien is Valeria het best te begrijpen, als zij een gedicht citeert van de abstruse dichter Zukofsky, die zij een major poet noemt. “No one really knows us who does not love us Time does not move us, we are and love, searing Remembrance – veering from guises which cloak
us So defined as eternal, men invoke us.” Niemand kent ons die ons niet liefheeft De tijd beweegt ons niet, wij bestaan en hebben lief, schroeiende Herinnering – zich richtend vanuit vermommingen die ons als dekmantel dienen En aldus omschreven als eeuwig, roepen de mensen ons aan. |