Perlmann,s zwijgen, Pascal Mercier (Peter Bieri, taalfilosoof) Waarom heeft Onno mij gevraagd? Ik ben tenslotte geen literatuurcriticus, maar psychiater die zich professioneel vooral bezig houdt met de forensische psychiatrie. Om een diagnose te stellen bij deze in het leven verdwaalde professor, of om een uitspraak te doen over de vraag hoe het gesteld is met zijn toerekeningsvatbaarheid in het tweede deel van dit boek? Of omdat hij vindt dat ik ook een in het leven verdwaalde professor ben? Bent U bekend met de polemiek over Van de koele meren des doods, geschreven door een van de eerste Nederlandse psycho-analytici, Frederik van Eeden? De controverse betrof de vraag of dit boek nu tot de literatuur gerekend kon worden of dat het een knappe psychopathologische casusbeschrijving was van de hoofdpersoon Hedwig. Om tot een standpunt hierover te komen werd aan professor Rumke, de in die tijd onbetwiste autoriteit in de psychiatrie, gevraagd hierover een uitspraak te doen. Rumke schreef hierover een essay met als conclusie dat het een literair meesterwerk was. In 1948 verscheen een boek onder redactie van professor Carp, geheten Patho-psychologische bijdragen tot de kennis van het moord-probleem. In zijn slotbeschouwing bespreekt Carp enkele hoofdpersonen uit het werk van Dostowjeski en de door hen gepleegde levensdelicten. Carp komt tot de conclusie dat de indrukwekkende complexiteit van de motieven en eigenschappen van deze personen geen psychiatrische diagnostiek mogelijk maakt. In de gedichten van Rutger Kopland (prof. Rudy van den Hoofdakker, psychiater) herkent men de psychiater niet of nauwelijks, denk maar aan her sla-plantje. In de Academische Boekengids van november 2008 beschrijft de professor Wim Blockmans het literaire werk van twee Duitstalige hoogleraren, de jurist Bernard Schlinck (De voorlezer) en de taalfilosoof Peter Bieri.(Perlmann’s zwijgen, De pianostemmer en Nachttrein naar Lissabon). Drie citaten van Wim Blockland : “Toen er miljoenen exemplaren van zijn romans verkocht waren, hing taalfilosoof Bieri zijn toga aan de haak”. “In een spannende beschrijving uit het ‘echte leven’ kon Bieri zijn fundamentele filosofische vragen effectiever behandelen”. “Historisch bewustzijn, taal- en rechtsfilosofie leveren de problematiek en de methode van deze literatuur”. In Perlmann’s zwijgen liggen associaties met verschillende wetenschapsgebieden, ik zou haast zeggen, voor het opscheppen: uiteraard de linguïstiek, maar ook de filosofie: Sein und Zeit van Heidegger, de Daseinsanalyse van Binswanger, de fenomenologie van Jaspers (de verstoring van de intersubjectieve ruimte), de cognitieve psychologie met daarin aandacht voor de kennis van het geheugen en de narratieve methode. Ik had ook associaties met het werk van Iris Murdoch. Haar hoofdpersonen lijken veelal ontleend aan patientendossiers van een psycho-analyticus: neurotici, die op allerlei momenten dingen doen die een normaal mens met een gezond verstand net niet zouden doen. Dat geldt ook wel voor de figuur van Perlmann, waardoor het niet altijd even gemakkelijk is voor de lezer om zich met hem te identificeren. Maar daaronder behandelt de roman existentiële vragen die wel degelijk reiken voorbij de trivialiteit van het alledaagse leven. Het is in ieder geval een enigszins intellectualistische roman, waarin de auteur in het eerste deel uitgebreid ingaat op, wat ik zou willen noemen, de innerlijke dialoog van Perlmann, om vervolgens in het tweede deel hiervan gebruik te maken op een manier dat het boek het karakter krijgt van een thriller: na de reflectie komt de actie met zelfmoordgedachten en een poging daartoe, gedachten over en voorbereidingen tot moord en zelfmoord. Heel knap speelt de auteur met de gelaagdheid van de tijd en hoe die te vatten, van de werkelijkheid van de conferentie, het lezen van de kroniek van de 20e eeuw in de trattoria, zijn herinneringen aan zijn jeugd en de waardering daarvan. Ik zal U niet lastig vallen met een aantal gedragingen en belevingen van Perlmann die wellicht een psychologische, maar niet een essentiële betekenis hebben: angst, slaapstoornissen, rouwproces et cetera. Zij komen alle voort uit de existentiële crisis waarin Perlmann verkeert. De eerste zin van het boek bevat meteen de kern van het hele verhaal: “Philip Perlmann was er aan gewend geraakt dat de dingen voor hem geen tegenwoordigheid hadden.” Twee opmerkingen hierover. Ik heb het niet nageteld, maar volgens mij is tegenwoordigheid het meest voorkomende woord in deze roman. Omdat ik het bij nader inzien zo’n raar woord vond, heb ik er het etymologisch woordenboek op nageslagen. Via het Middelnederlands, het oud-Saksisch, het oud Hoogduits, het oudfries, het oudnoors en het Latijn krijgt tegenwoordigheid de betekenis van “toegewend zijn naar…”. Je zou wellicht kunnen zeggen dat Mercier in de Nachttrein naar Lissabon een stap verder gaat omdat de hoofdpersoon zich verdiept in de relatie tussen twee andere hoofdfiguren. |