De Gewichtslozen – Valeria Luiselli

 

Meestal begin ik aan een boek zonder noemenswaardige voorbereiding. Een recensie, de aanbeveling van een vriend met goede smaak, de achterflap. Het lezen van een boek is als een afdaling in een onbekend skigebied. De lift heeft me naar de top gebracht. Daar snuif ik fantastisch frisse lucht op en kijk ik ter oriëntatie om me heen. De stokken staan aan de rand van de piste blauw of rood, liever geen zwart. En nu gewoon maar gaan. Langzaam vaart maken of direct een eind naar beneden suizen, al naar gelang de ruimte en de hoek van de helling. Stukken traag langs kronkelende bospaden en dan ineens een spectaculair uitzicht. Een korte stop om bij te komen. Ik doe mijn bril op om meer diepte te zien en zet mezelf weer af. Opgetogen kom ik onderaan de piste, met rode konen en een natte rug. Dat is me het liefst, maar het zit natuurlijk niet altijd mee. Skiën is behoorlijk lastig en de elementen heb je zelf niet in de hand.

 Jouw boek gaat over spoken. Nou, Valeria Luiselli, wie je dan ook bent, kom maar op met je spoken! Ik sta klaar bovenop de berg. Klaar om me omlaag te storten.

 De Gewichtslozen lezen was als het overwinnen van een buckelpiste. Het eerste stuk van de afdaling perfect voor de middelmatige skiër, maar achter een partij bomen lagen –heel geniepig - eindeloos veel van die venijnige rotbulten. Je moet het gewoon een paar keer achter elkaar doen, zeggen de cracks. Zelfs de grootste sufferd krijgt de techniek op een gegeven moment te pakken. Ja, nou, dat kan wel wezen, maar ík maak bij die bulten het liefst rechtsomkeert.

 De jonge redactrice uit het eerste deel van de roman; een immigrante in New York is ze. Verdwaald, verweesd, ontvankelijk voor matig aantrekkelijke mannen en overheersende vriendinnen. Zie is op zoek naar identiteit, betekenis, naar erkenning. Dat graven in die boeken en het puzzelen in manuscripten, dat dolen in de grote stad: het komt me allemaal bekend voor. Ik ben ineens weer die student Nederlandse taal & letterkunde aan een grote tafel in de universiteitsbibliotheek in Amsterdam. Bezig met het ontleden van Middelnederlandse teksten en mijn eigen gevoelsleven. Ik deed mezelf beslist interessanter voor dan ik was, maar geloofde toen nog heilig in diepgang en intelligentie. Intussen was ik het grootste deel van de tijd maar weinig op mijn gemak in het verheven leven dat ik voor mezelf had uitgedacht. De magere jongens van de faculteit rookten allemaal sjek en droegen niets anders dan zwarte kleren. Mijn aanstaande man zat er niet tussen, ook geen korte affaire, maar ze kenden eindeloos vee

Tegenwoordig schrijf ik ’ s nachts, wanneer de kinderen slapen en ik mag roken en drinken en voor frisse lucht de ramen tegen elkaar open zet. Vroeger schreef ik de hele tijd, op elk moment, omdat mijn lichaam alleen mij toebehoorde. Mijn benen waren lang, sterk en slank. En alleen ik besliste erover aan wie of wat ze toekwamen; aan wie dan ook, aan het schrijven.[i]

 Ik lees ze graag, die korte passages van de terugblikkende romanschrijfster, de vrouw met het donkere gezicht en de diepe wallen onder de ogen. Gevangen in het huwelijk, verstikt door het moederschap. Een roman met gaten schrijven, dat is wat ze wil. Doordringen tot het diepst van haar gedachten, betekenis vinden in de dingen die er niet zijn, een weg zoeken van beneden naar boven, beschouwen van buiten naar binnen. In stilte in personages verdwijnen. Een leven wijden aan poëzie. Maar ze moet iedere dag met het middelste kind verstoppertje spelen en dat betekent dat ze even zo vaak óók weer tevoorschijn moet komen. Dit boek gaat misschien wel over de consequenties van keuzes. Keuzes die je, achteraf gezien, in onbewaakt moment hebt gemaakt en die je langzaam maar zeker verwijderen, vervreemden, van je eigen ik. En van je dromen.

 De echtgenoot heeft een toekomstige geschiedenis waar we nog niets van af weten. Ik vind hem wel aandoenlijk, met zijn argwaan over wat ze geschreven heeft. Wat voor vlees heeft hij met haar eigenlijk in de kuip? Als ik ooit zelf een roman ga schrijven zal ik zo’n echtgenoot vervloeken. Maar wellicht bestaat hij helemaal niet en hoef ik voor dat meelezen dus ook niet bang te zijn.

 Ik hou het meest van de baby. Pa-pa, zegt die.

 Vertel me, Valeria Luiselli! Wat doen die stukjes over dit sombere huis en dat rare filmscript tussen die uitgesponnen kennismaking met je tegenpersonage door? Ben je in je diepzwarte haar een vlecht aan het maken? En waarom moeten we steeds maar weer de metro in, dat donkere stelsel van buizen en gangen onder Manhattan. Is dat de onderwereld? De wereld waar de doden elkaar ontmoeten, al zitten ze levend achter smerig glas en kijken ze naar de ander, zonder hem te kunnen horen of aanraken? Wat bedoel je als je schrijft dat je niet meer zeker weet of je die ander werkelijk hebt gezien of alleen maar in gedachten? Leef jij verschillende levens? Wil je zeggen dat wij dat eigenlijk allemaal doen?

 De Mexicaanse dichter Gilberto Owen is een man van vlees en bloed, nóg wel, maar hij laat zich met zijn verdorde ogen en dikke tietjes moeilijk door mij omhelzen. De mooie zinnen die hij ooit zelf geschreven moet hebben houdt hij binnensmonds. De raadselachtige regels van bevriende schrijvers raken in zijn vertaling verwrongen. Drank heeft alles kapot gemaakt dat hem lief was.

 Dit boek is een boek met tentakels. Gringo’s en Yankees uit een voorbije eeuw, een rode jas, een houten stoel, kakkerlakken uit Madagaskar, katten zonder staarten en mensen met negen levens, kale takken vol post-its, de reflectie van een gezicht in een raam als het spiegelbeeld van eerder gelezen passages. De tentakels slingeren zich om de lezer heen, ze trekken de tijd door zijn eigen middelpunt. Zeg me eens, Valeria Luiselli, toen ik student was in Amsterdam, net zo verloren in een metropool als jij in New York, stonden er toen soms ook dode sinaasappelboompjes op een dakterras? Heb ik erover heen gekeken?

 Wat wil je van ons en wie ben je? Ben je geniaal, hysterisch, gestoord of een ordinaire bedriegster? Heb je soms te veel chocolade-ijsjes met cocaïnepoeder gegeten? Wordt het niet eens tijd echt volwassen en dus een beetje gewoner te worden? Je bent toch niet stiekem een soort Hanna Bervoets, die me irriteert omdat ze veel te veel haar best doet de beste schrijfster van een nieuwe generatie te zijn, terwijl ze dat wat mij betreft helemaal niet is? Die kwistig strooit met spitsvondigheden en daarmee vooral zichzelf erg serieus neemt?

 Ik wil eigenlijk zeggen: weet je wel hoe zenuwachtig je me maakt met al die namen die me vagelijk bekend voorkomen maar waar ik zonder de Winkler Prins niet mee uit de voeten kan? En wat bedoel je nu eigenlijk als je schrijft dat de werkelijkheid aan de vezel van de fictie begint te tornen en niet vice versa? Ik heb die zin tien keer gelezen en ik begrijp hem nog steeds niet. Ben ik daarmee voor jou te min? Het lijkt er verdacht veel op. Cees Noteboom, een fantastische schrijver die er in de sauna helaas weinig imponerend uitziet – ik weet dat toevallig – heeft je immers ook al in zijn literatuur top 5 staan. Weliswaar met dat andere boek, Valse papieren, maar toch.

 Ach, je zult waarschijnlijk echt geniaal zijn. Dit boek is immers onnavolgbaar ingenieus in elkaar gezet. Een horizontaal boek verticaal verteld. Of andersom. Als verzuurde subkweepeer ben ik stikjaloers op je talent en intelligentie. Ben ik maar een schaduw, een schim van wie ik eigenlijk wil zijn. Een spook.

 Alors. De Buckelpiste ben ik afgekomen en ik ben er wat dubbel over. Aan de ene kant erg tevreden over mijn prestatie; ik heb het toch maar mooi geflikt. Aan de andere kant: deed ik dit nu echt voor mijn lol? Misschien is het inderdaad alleen maar een kwestie van techniek en komt er een tijd dat ik die bulten werkelijk de baas ben. Blijkt straks Café Livre mijn aantrekkelijke skileraar te zijn geweest.

 

AG, 19 november 2014